Skip to main content

‹‹‹ prev (140)

(142) next ›››

(141)
tot doding van zonckn. pf
rsjgen ontmortenbenopcnfodjaat: gebEinrtlfj?t& / ertbtga'
Iran tjaat traen toei-pt tjaar tmfaudljerWotjeif / ttief op^-
3tt am fjaat be moeb te benemcn / m tjaar te &otn be*
!3tophcn/ en’t gepcgt op re gebm / jp nioeren tje*
l nen gaan tot (jem / die de waarheid is, op Sat Jjp |jaac
Idien gotDd beret aanbinbe / ' en ftp ftaar ftcrten meet
fl optegt hia&e Poo? d5ob / tn al’t geen 3P boen. tt
Ilinbien ftaac borft-wapen dcr geregtigheid Pet3tbaliC
f 3P / en be ^atan baar Poojbeel fcftpnt re b?pgen / boo?
'■! ftaat boo? te loerpen ftaar ontegtPaarbige ftanbelingr
i onrrenr <©ob eu be menfcften; 30 nioeren 3? Plfebm
i rot ftem/ bie alleen fttet ftelpen fean/ en bibben ont
' PergePing boo? spn SSIoeb/ boo? ftaat fetlen/ en ba(^
’ Icn toebeccm betrcft aan ben ftrpb. ^nbien ftaat boo?^
nemen / ’t Uielb berflaan b)0?b boo? de beteidhtid
des Euangcliums des Vredes, 3bjaft bJO?b/ ftct UlOtt
in €ft?ird baapen-ftui^ betnientob bJO?Den / en be boe^
ten moeten op nieuto baat mebe gefcftoeib U)o?ben; in^
bicn ben fchild des geloufs ftaar be glut re begebrn / 3p
moeten ftenen lopen rot ftem / b(e ben Autheur en vol*
cinder des geloofs ig/ Heb. 12:2. <gn inbien ftateri
helm der hoop ftaar beglnt te begeben / aileen in bit baa*
jpen-ftui$ ftan bit bersien Uio?ben ; en inbien ftaac
zwcerd begint in ftaar ftanb plomp te tootben/ of 3p
dnbequaam lbO?ben om ftet regt te stuajen / be
<j3cefl ban 51e3n£ ftan ftaar ftanben affeen ieren firn*
ben / en ftaar onberb3p3en / ftoe 3p bat nuttige baa*
pen met booibeel 3tiiien aanieggen. ^Eibu^ mart be
geiobige fi?agtig 3pn in ftem / en in De fierftte 3P*
net fl?agt / Eph. 6: 10. i^p ig haar God , die
haar met kragt omgord , en hafen weg volkomen'
rhaakt, hy maakt haar voetengeiijkals der hinden, cn
ftelt haar op haar hoogten; hy leert hare handen tett
ftryde, zo dat een ftalen boog met hare armen ver-
broken word, hy geeft haar den ichild zyns heyls;
zyne regterhand onderileunt haar, hy omgort haar
met kragt ten flryde, &c. Pfal. 18: 33, 34, 35-, 36,
40. &c
Ten cifden. Cot berbcc becflerfting ban ftaar ftoop?
gcloof