Skip to main content

‹‹‹ prev (26)

(28) next ›››

(27)
TotdenLeezer.
zakken , die zich vertoonen vyanden van ware vroora^
heidt, en van de kracht der Godtfaligheidt, (gelijk’er
helaasal teveelzijn ) dochdie moeten maar klagen over
haar zelven: Want de Heere geleght heeft, Gy ijjt vanden
tpegh afgetveeken, gy hebt’er veele doen flruikelen in de Wet, daar-
om beb ik u ook verachtelijk ende onwaerdt gemaakt voor den
gantfchenVolke ■, diemyeeren, \al ikeeren, ende die my verach-
ten, ^ullen licht geacht warden , Mai- i: vers 8,9. 1 Sam. 1.
vers 30. Daarenboven zoo is hetblijkelijk, dat de particu-
liere Zielen merkelijk veel goedts daar door ontfangen;
wantdc kennifle groeit daar door ongemeen : Wanti/yr
fcherptmenmet ijtpr , al\oo fcherpt een Man bet aange%icht \ijns
Xaafien , zeght Salomon , Spreuk 17: vers 17. d’Ervarent-
heidtleerdtdit overvloedighlijk , ook zoo,dat de vijanden
van defet’Samenkomften en OefFeningen, dit onder andere
plegentegente werpen , datde Menfchen altewijswor-
den , ofte al te neuswijs, zoo zy het noemen , trots en
opgeblaafen door haar kennifle ( even als de Papiften.)
Dan ook , veele worden door dit middel bekeert , )%
’twordtinzommige plaatfen ondervonden, datwaardie
Oeffeningen met ernft, en ij ver, endegeeftelijkegefetheidt
worden onderhouden, meerZielen worden bekeert, dan
men merkt, dat door de publijke Predikingh worden
aangeraakt ; meenige Ziel heeft d’eerftereys deademin-
gen en roeringen van GodtsGeeft daar ondervonden; daar
wierden haar oogen eerft geopent , zoo datfe zagen , dat
de Chriftelijckheidt wat anders was , dan Belydenis,
en Kerkgaan, enBurgerlijkheidtdeslevens ; alsvinden-
dc daar , dat de Leere des H. Euangeliums een wonderlyke
verandering ende nieuw leven in zommige Menfchen
hadt v'oortgebraght ; Zoo datfe door die Oeffeningen,
niet alleen tot achterdocht over haar zelven , en over
haar ftaat , maar ook tot de beginfelen des geeftelyken
levens , ende der vernieuv/ing , zijn gekomen : Daar
doer hebben veele gevordert in de kunft cn bequaam-
heidtvante bidden , dietevooren wel moghten genade
hebben gehadt , om eenighfins na haar noodt tot Godt
ta fuchten , die hebben uit hethooren van deOeffcning
* * a van